Meerwerkdiscussies: zorgvuldig schikken

Een relevant deel van bouwgeschillen tussen opdrachtgevers en aannemers gaat over verschuldigdheid van vergoeding voor meerwerk. Ook de redelijkheid en billijkheid spelen bij deze verschuldigdheid een rol.

Hein Stroeve advocaat bij Severijn Hulshof

In een poging grip te krijgen op meerwerk worden in aannemingsovereenkomsten veelvuldig bepalingen opgenomen die strenge regels stellen aan verschuldigdheid van meerwerk en het bijbehorende recht op termijnverlenging. Daarin worden bijvoorbeeld afspraken gemaakt dat uitsluitend opdrachtgever zelf meerwerk mag opdragen of dat voor verschuldigdheid tenminste sprake moet zijn van voorafgaande schriftelijke goedkeuring door opdrachtgever van een meerwerkofferte van aannemer (met daarin opgenomen financiële consequenties en eventuele consequenties voor de bouwtijd). Zo kunnen verrassingen worden voorkomen. Althans, dat is de theorie.

Afwijking en gevolgen

In de praktijk blijkt het best lastig om in een goedlopend bouwproces, waarin opdrachtgever en aannemer in goede welwillendheid en vertrouwen met elkaar omgaan, dergelijke afspraken tot op de letter na te komen. Regelmatig wordt toch volstaan met mondelinge bestekswijzigingen zonder de gevolgen voorafgaand deugdelijk in kaart te brengen.

Volgens vaststaande jurisprudentie kan afwijking van streng opgelegde meerwerkafspraken gevolgen hebben voor de werking van dergelijke clausules. In het kort: heeft opdrachtgever in een werk zelf eenmaal toegestaan af te wijken van het schriftelijkheidsvereiste, dan komt de kans op een succesvol beroep daarop bij andere kwesties door deze afwijking onder druk te staan. Misschien is dat op te lossen met een extra contractuele clausule dat aan afwijking van de regel uitdrukkelijk geen precedentwerking toekomt, maar dat komt de na te streven eenvoud van een overeenkomst niet ten goede. Consequent blijven is vooralsnog een veiligere optie.

Arrest Hof

Dat leek goed te gaan in de casus die ten grondslag ligt aan het arrest[1] van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 7 juli 2020. De overeenkomst bepaalde dat alleen opdrachtgever bevoegd was om bestekswijzigingen op te dragen en dat alleen meerwerk voor vergoeding in aanmerking zou komen na schriftelijke acceptatie door opdrachtgever van de door aannemer gedetailleerd begrote kosten daarvan.

U raadt het al. In de afrekening van het werk is stevige onenigheid ontstaan over de door aannemer opgevoerde meerwerkkosten en bijbehorende bouwtijdverlenging. Ook het Hof hanteerde de regel dat – eenmaal afgeweken van de zelf opgelegde strenge maatstaf – de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid met zich mee kan brengen dat de voor een afspraak nodige wilsovereenstemming ook op andere wijze dan de overeengekomen schriftelijke vorm aannemelijk gemaakt kon worden. Tot zover niets nieuws onder de zon.

Bijzonder aan de uitspraak is het moment van de wilsovereenstemming. Waar deze gebruikelijk voorafgaand aan uitvoering van het werk tot stand komt, kan deze volgens het Hof ook met terugwerkende kracht afgeleid worden uit afrekeningsvoorstellen na beëindiging van het werk, of zelfs uit de door opdrachtgever in de procedure ingenomen standpunten. Dat bleek hier het geval.

Nou is dat voor het verweer tegen de prijsgegeven meerkosten niet zo belangrijk; niet voor niets prijsgegeven toch? Maar door achteraf toch in te stemmen met één of meer meerwerkposten in de eindafrekening die niet helemaal volgens afspraak tot stand zijn gekomen – bijvoorbeeld water bij de wijn in het kader van een schikkingspoging – komt volgens deze uitspraak meteen het schriftelijkheidsvereiste als beschermingsmechanisme voor alle meerwerkposten alsnog te vervallen.

Dan is het tijdens het werk consequent goed gegaan en schiet opdrachtgever aan het einde van de rit met een oplossingsgerichte houding alsnog in zijn eigen voet. Er is wat voor te zeggen dat ook de redelijkheid en billijkheid daarmee een beetje dreigt door te schieten.

conclusie

Mogelijk dat het prijsgeven van deze bescherming met zorgvuldig gekozen bewoordingen in de schikkingspoging vermeden kan worden. Zorgvuldig schikken dus. Beter zou deze minder redelijke uitwas van de redelijkheid en billijkheid in de jurisprudentie niet als extra drempel worden opgeworpen bij pogingen tot eindafrekening en blijft het bij een eenmalige uitspraak.

[1] Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 7 juli 2020; ECLI:NL:GHSHE:2020:2024

In: Cobouw 2021/03