De raamovereenkomst
Mislukte paardensprong
Het Gerechtshof te Den Bosch heeft op 11 april 2017 een arrest gewezen over een (in de aannemerij) vaak voorkomende situatie (ECLI:NL:GHSHE:2017:1549). Tijdens de uitvoering van deze werkzaamheden, waarbij gewerkt werd met een slijptol, is brand ontstaan. Ten gevolge van deze brand is door de eigenaar van eendistributiecentrum aanzienlijke schade geleden. De eigenaar vorderde van de staalleverancier betaling van de schade die niet door de verzekering van de eigenaar was gedekt. Wie is verantwoordelijk?
Bard van Veen advocaat bij Severijn HulshofEen hoofdaannemer had de opdracht gekregen om een deel van een distributiecentrum te verbouwen. Omdat het distributiecentrum operationeel moest blijven is een houten afscheiding geplaatst. In het te verbouwen deel van het distributiecentrum moest een staalconstructie worden gerealiseerd, waarvan de hoofdaannemer de levering en montage had uitbesteed aan een staalleverancier. De staalleverancier had op zijn beurt voor de montage van de staalconstructie een staalconstructeur ingeschakeld. Nadat de staalconstructeur zijn werkzaamheden had afgerond, had de hoofdaannemer hem verzocht om een reeds voorafgaand aan de werkzaamheden van de staalconstructeur aanwezige metalen steun te verwijderen. Deze metalen steun verhinderde het sluiten van de aanwezige automatische deuren. Tijdens de uitvoering van deze werkzaamheden, waarbij gewerkt werd met een slijptol, is brand ontstaan. Ten gevolge van deze brand is door de eigenaar van het distributiecentrum aanzienlijke schade geleden, omdat er roetschade was ontstaan aan de aldaar aanwezige levensmiddelen. In de kwestie voor het Gerechtshof vorderde de eigenaar van de staalleverancier (en van de staalconstructeur, maar die ging failliet) betaling van die schade die niet door de verzekering van de eigenaar was gedekt.
Het standpunt van de eigenaar kwam erop neer dat de hoofdaannemer al jaren lang volgens een vast stramien met de staalleverancier samenwerkte, waarbij de staalleverancier steeds de staalconstructeur inschakelde voor de feitelijke werkzaamheden. Op de werkvloer werd dan de uitvoering van de werkzaamheden door de staalconstructeur met de uitvoerder van de hoofdaannemer besproken en werd vervolgens door de staalconstructeur aan de staalleverancier gefactureerd. Verder heeft de eigenaar aangevoerd dat de opdracht van de hoofdaannemer aan de staalleverancier niet heel erg nauwkeurig was en de werkzaamheden in regie werden uitgevoerd. Ook stelde de eigenaar zich op het standpunt dat de werkzaamheden van de staalleverancier nog niet opgeleverd waren op het moment dat de staalconstructeur aan de slag ging met de slijptol. Kortom, de werkzaamheden van de staalconstructeur tot het verwijderen van de stalen plint moesten worden geacht te vallen onder de door de hoofdaannemer aan de staalleverancier verstrekte opdracht. Op grond van artikel 6:171 BW is de staalleverancier dan voor de fouten van zijn niet-ondergeschikte jegens de eigenaar aansprakelijk.
Het Hof oordeelde anders. De centrale vraag is of de werkzaamheden ter verwijdering van de stalen constructie waarbij de brand is veroorzaakt in opdracht van de staalleverancier zijn verricht of niet; daarvan kan alleen sprake zijn als die werkzaamheden geacht kunnen worden door de hoofdaannemer aan de staalleverancier te zijn opgedragen .
Aan de hand van een aantal feitelijke omstandigheden komt het Hof tot het oordeel dat de werkzaamheden van de staalconstructeur die tot de brand hebben geleid, niet onder de opdracht van de staalleverancier vielen. In de eerste plaats kijkt het Hof naar de daadwerkelijk verstrekte opdracht van de hoofdaannemer aan de staalleverancier. Ten tweede waren de werkzaamheden waartoe de opdracht was verstrekt, anders dan de eigenaar had aangevoerd, wel afgerond op het moment van het verwijderen van de stalen constructie. Het verwijderen van die stalen constructie moest daarom worden beschouwd als een aanvullende opdracht die de hoofdaannemer rechtstreeks aan de staalconstructeur had verleend.
Dat de werkzaamheden in kwestie door de staalconstructeur aan de staalleverancier in rekening werden gebracht is voor het Gerechtshof niet doorslaggevend om tot een ander oordeel te komen. Van belang is vervolgens dat het Gerechtshof oordeelt dat er een relevant verschil is tussen enerzijds het simpelweg op de werkplek bespreken van het tussen de hoofdaannemer en de staalleverancier overeengekomen werk en de in dat kader te maken afspraken over de wijze waarop dat wordt uitgevoerd, en anderzijds de door de hoofdaannemer aan de staalconstructeur verstrekte opdracht die niet in de oorspronkelijke opdracht viel. Daarbij oordeelt het Gerechtshof dat de staalleverancier in het geheel niet de gelegenheid heeft gehad om te besluiten of hij ter zake die aanvullende taak al dan niet een overeenkomst wilde sluiten noch daarmee dus de gelegenheid heeft gehad om de uitvoering van de werkzaamheden op enigerlei manier te sturen of te controleren of aan de staalconstructeur instructies ter zake te geven. Bovendien ging de aanvullende opdracht om andersoortige werkzaamheden dan montagewerkzaamheden, waarbij het noodzakelijk gebruik van een slijptol niet zonder meer aan de orde was. De eigenaar viste derhalve op grond van de “paardensprong” van de hoofdaannemer achter het net.
Deze wijze van “onoverzichtelijke” opdrachtverstrekking gebeurt in de praktijk heel vaak. De (veelal onder)aannemer die wordt aangesproken door een opdrachtgever of hoofdaannemer ter zake fouten van de onder-onderaannemer doet er derhalve goed aan de aan hem verstrekte opdracht scherp tegen het licht te houden. Het belang van een schriftelijke opdracht blijkt eens te meer uit deze uitspraak. En verder een duidelijk omschreven opdracht; wat is wel en niet aangenomen? En hoe is de opdracht voor de schadeveroorzakende werkzaamheden dan wel verstrekt? En aan wie? Het enkele feit dat de onder-onderaannemer die een fout heeft gemaakt voor de betreffende werkzaamheden een factuur stuurt naar de onderaannemer, is voor de aansprakelijkheid van de onderaannemer onvoldoende. Aan de hand van dergelijke feiten en omstandigheden kan de aannemer aanvoeren dat de werkzaamheden waarbij iets mis is gegaan niet in zijn opdracht vallen, dan wel voor zijn rekening en risico komen. En dat kan hem – letterlijk – uit de brand helpen.