Verkrijgen van informatie

Voor het bepalen van de eigen juridische positie is informatie nodig. Veelal beschikt men zelf over – bijvoorbeeld – een contract en kan op grond daarvan beargumenteerd worden dat een contractspartij tekort is geschoten. Of kan aan de hand van feiten en omstandigheden worden beargumenteerd dat een derde onrechtmatig gehandeld heeft. Dergelijke informatie is dan tegelijk bepalend voor het eventueel zetten van (juridische) vervolgstappen in de vorm van een aansprakelijkstelling of een zelfs een procedure.

Bard van Veen advocaat bij Severijn Hulshof

Maar wat nu als dergelijke informatie ontbreekt of onvolledig is, en de juridische positie niet of niet goed ingeschat kan worden? De wet kent een aantal procedurele mogelijkheden om informatie – bewijs – te vergaren. Een tweetal vergelijkbare, vakere voorkomende procedures zijn het zogenaamde voorlopig deskundigenbericht of plaatsopneming en bezichtiging (art. 202 ev. Rv.) enerzijds, en het voorlopig getuigenverhoor anderzijds (art. 186 ev. Rv). Via een verzoekschrift wordt de rechter kort geïnformeerd over wat met deze berichten bereikt zou moeten worden. In het eerste geval wordt verzocht om een deskundige vragen te laten beantwoorden over – bijvoorbeeld – een technisch of financieel aspect. In het tweede geval om bepaalde getuigen om aan de hand van door de rechter – en partijen – te stellen vragen onder ede te laten horen. Als de rechter het verzoek toewijst, kunnen beide types berichten vervolgens gebruikt worden als bewijs in een te starten procedure; of omgekeerd, juist tot de vaststelling leiden dat een procedure geen zin heeft.

Een andere procedure staat in art. 843a Rv. Dit artikel biedt een partij de mogelijkheid om via de rechter – in een lopende procedure of via een aparte, kort geding of verzoekschriftprocedure – een partij te veroordelen om bepaalde bescheiden te verstrekken of daarin inzage te geven. Wil dit verzoek toegewezen worden dient de verzoeker (1) een rechtmatig belang te hebben bij het verzoek, (2) dient het verzoek de gespecificeerde bescheiden vermelden, en (3) dient er te sprake zijn van een rechtsbetrekking waar hij/zij partij is. Tot slot moet worden geoordeeld of de partij die informatie zou moeten verstrekken een legitieme grond heeft om te weigeren.

Op 20 november 2019 heeft de rechtbank Midden-Nederland een uitspraak gedaan in een art. 843a Rv-procedure (ECLI:NL:RBMNE:2019:5543). De verzoeker stelde dat de door de wederpartij – ProRail – ingeschakelde aannemer bij zijn werkzaamheden schade had veroorzaakt aan het onroerend goed van verzoeker. Dus mogelijk onrechtmatig gehandeld had, waarvoor verzoeker ProRail aansprakelijk hield. De aannemer had een deskundige (schade-expert) ingeschakeld, die een rapport had opgesteld; ProRail beschikte ook over dit rapport. De verzoeker wilde dit rapport hebben omdat daaruit – hoogstwaarschijnlijk – de toedracht en mogelijke aansprakelijkheid zou blijken. ProRail weigerde vanwege een met de aannemer overeengekomen geheimhoudingsbeding; de aannemer stond verstrekking niet toe.

De rechtbank oordeelde dat de verzoeker een voldoende gespecificeerd verzoek had gedaan. Van een zogenaamde “fishing expedition” was geen sprake; dat is een verzoek dat neerkomt op – kort gezegd – “doe mij maar alle informatie” zonder ook maar op enigerlei wijze concreet te worden. De rechtbank oordeelde fijntjes dat uit het dossier bleek dat er maar één expertiserapport was, waarvan ProRail voorts had erkend dat het zag op de werkzaamheden en het onroerend goed. Het was dus duidelijk dat de verzoeker dit rapport wilde hebben.

Verder overwoog de rechtbank dat de verzoeker een rechtmatig belang had bij zijn verzoek. Immers, de verzoeker overwoog een schadevergoedingsprocedure te starten, en dit rapport is voor de bewijslevering relevant. ProRail voerde nog aan dat de verzoeker maar wat aan het gissen was naar de precieze inhoud van het rapport; de rechtbank oordeelde daarover dat de verzoeker juist daarom afgifte vroeg.

Over de vraag of er sprake was van een rechtsbetrekking tussen de verzoeker en ProRail hoefde de rechtbank zich niet uit te laten. Overigens is een mogelijke onrechtmatige daad ook een rechtsbetrekking in de zin van art. 843a Rv.

ProRail beriep zich tot slot op het contractuele geheimhoudingsbeding met verwijzing naar par. 40 lid 6 UAV-GC 2005. Deze bepaling zou voor ProRail een gewichtige reden opleveren om het niet te verstrekken. ProRail voerde ook aan dat de verzoeker het rapport niet nodig had om een zaak te maken.

De rechtbank maakte ook hier korte metten mee. Het verweer van ProRail is te algemeen, net als de tekst van par. 40 lid 6 UAV-GC 2005. Ik merk op dat deze paragraaf overigens ziet op intellectuele eigendomsrechten, en het dus de vraag is of zij überhaupt relevant is. Dat door verstrekking ProRail deze bepaling mogelijk zou schenden is voor de rechtbank een contractueel probleem van ProRail dat de verzoeker niet aangaat. De rechtbank is voorts van oordeel dat dit enige rapport van groot belang is voor de verzoeker. Overigens is waarschijnlijk dat de aannemer, daartoe verzocht door de verzoeker, het rapport evenmin zou verstrekken. Een behoorlijke rechtspleging zou derhalve verhinderd worden als ProRail niet veroordeeld zou worden om het rapport te verstrekken.

De rechtbank veroordeelt ProRail dan ook het rapport te verstrekken onder oplegging van een dwangsom. Wel wordt het verweer van ProRail gehonoreerd dat die veroordeling niet “uitvoerbaar bij voorraad” wordt verklaard, met andere woorden los van een hoger beroep het rapport verstrekt zou moeten worden. ProRail wenste namelijk in appel te gaan, en dat zou zinloos zijn als de verzoeker al over het rapport zou beschikken. De rechtbank geeft ProRail nog wel met zoveel woorden mee niet zo moeilijk te doen, en het rapport gewoon te verstrekken. Hoe dan ook, de verzoeker moet dus nog even geduld hebben.

Art. 843a Rv. kan dus een handige weg zijn om aan relevante informatie te komen. Laat u zich wel goed adviseren over de vraag of aan de eisen voldaan wordt.

In: GWW-Totaal editie 1-2020