Juridische gevolgen graafschade

Sinds de inwerkingtreding van de WION (Wet Informatie–uitwisseling ondergrondse netten, ook de wel de Grondroerdersregeling genoemd) heeft de preventie van graafschade een formeel kader gekregen. Naar aanleiding van deze wet heeft het CROW een richtlijn ‘zorgvuldig graven’ (richtlijn CROW 250) opgesteld. In deze richtlijn staan praktische tips, gebaseerd op de verantwoordelijkheden en aansprakelijkheden uit de WION.

Bard van Veen advocaat bij Severijn Hulshof

Voorafgaand aan het uitvoeren van grond roerende werkzaamheden moet een KLIC-melding worden gedaan. Hierdoor ontstaat een steeds duidelijker en vollediger van bestaande – gelokaliseerde – en nieuwe kabels en leidingen, waardoor het grondroeren eenvoudiger, en betrouwbaarder wordt. Echter, de registratie is nog lang niet volledig, en is sterk afhankelijk van hoe wordt geregistreerd, waardoor men in de praktijk nog steeds regelmatig voor verrassingen kan komen te staan. En met een KLIC-melding alleen is de grondroerder er nog lang niet. Als hij niet zorgvuldig te werk gaat, bijvoorbeeld door geen of te korte proefsleuven te graven, is de grondroerder nog steeds vrij snel aansprakelijk. Men is nu eenmaal bezig met gevaarzettend handelen.

Over de aansprakelijk van de grondroerder is ruime jurisprudentie voorhanden. Een voorbeeld van hoe snel c.q. onder welke omstandigheden een grondroerder aansprakelijk kan zijn, blijkt uit een arrest van het Gerechtshof Amsterdam d.d. 18 december 2012 (ECLI:NL:GHAMS:2012:BZ3762). In deze kwestie was een kabel geraakt door de grondroerder bij het verplaatsen van een door hem te gebruiken machine. Er was sprake van zeer drassige en deels afgegraven grond, en de grondroerder gebruikte een zware machine die voorzien was van stalen rupsbanden en die vanwege het risico van beschadiging van het wegdek op de openbare weg niet was toegestaan. Tot slot was er vlakbij de plaats waar de schade is ontstaan een leidingbord te zien. Hoewel de grondroerder nog niet begonnen met het graafwerk, noch had hij de ligging van de kabel aan de hand van de ter plaatse aanwezige KLIC-gegevens vastgesteld, werd de grondroerder toch aansprakelijk geacht voor de schade aan kabel, omdat de omstandigheden ter plaatse tegen hem werkten. Kortom, zorgvuldigheid is geboden.

De WION formuleert “grondroeren” als het uitvoering van werkzaamheden in de ondergrond. Dat dit ook genuanceerd ligt vloeit voort uit een uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 23 oktober 2012 (ECLI:NL:GHAMS:2012:BY6798). De leidingbeheerder sprak de grondroerder aan voor leidingschade ten gevolge van maaiwerkzaamheden in een sloot. Het Gerechtshof oordeelde dat dergelijke maaiwerkzaamheden niet kwalificeren als grondroeren, doch dat dit anders kan zijn als tegelijk wordt gebaggerd.

De grondslag van de aansprakelijkheid van de grondroerder is gebaseerd op het leerstuk van de onrechtmatig daad. Voor het aannemen van een onrechtmatige daad is uiteraard een onrechtmatige handeling nodig, die te wijten is aan de schuld van de grondroerder. Dit onrechtmatig handelen moet tot schade hebben geleid, welke schade dan wel als – kort gezegd – enig logisch gevolg van dat onrechtmatig handelen te beschouwen is. Tot slot moet de overtreden norm – bijvoorbeeld een wettelijke bepaling – wel tot doel hebben om de partij die stelt schade te hebben geleden tegen dat soort schade te beschermen.

De eigenaar van de leiding of de leidingbeheerder dient een vordering wel tijdig in te stellen. In dat kader speelt verjaring een belangrijke rol. De verjaringstermijn voor aanspraken op grond van onrechtmatige daad is 5 jaar. Deze termijn gaat in op het moment dat de schadelijdende partij bekend is met de schade (dat hoeft dus niet reeds de volledige omvang te zijn) en de daarvoor aansprakelijke partij. In de situatie van graafschade start een verjaringstermijn in de regel dus vrij snel.

Dat ook andere verjaringsregels om de hoek kunnen komen, blijkt uit een arrest van de Hoge Raad van 21 november 2014 (ECLI:NL:HR:2014:3350). In deze kwestie was er schade aan een kabel ontstaan door het aanbrengen van te lang gebleken beschoeiingspalen vanaf een ponton. De leidingbeheerder had de grondroerder op grond van onrechtmatig handelen aangesproken. De grondroerder had zich in zijn verweer op het standpunt gesteld dat sprake was van een schadevaring; een ponton is immers een schip. De schadevaring kent een eigen wettelijk regiem, met een verjaringstermijn van 2 jaar. En de wet verbiedt het gebruik maken een de ene regeling om een andere strikte(re) regeling te omzeilen; de zogenaamde samenloop. De vordering was dus verjaard volgens de grondroerder.

Bij het Gerechtshof had de grondroerder gelijk gekregen; de Hoge Raad oordeelt anders. De Hoge Raad oordeelt dat de vordering tegen de grondroerder gebaseerd is op verwijten van een andere aard dan die welke verband houden met het gebruik van schepen; de leidingbeheerder richt zich niet tot de schipper c.q. tot het schip zelf. Als de werkzaamheden vanaf het land zouden zijn uitgevoerd dan zouden de verwijten niet anders zijn geweest. In dat geval betekent dat geen toepassing moet worden gegeven aan de verjaringstermijn van 2 jaar. In deze omstandigheden kan dan ook niet worden gesteld dat sprake is van zogenaamde samenloop van rechtsvorderingen, en gold de termijn van 5 jaar.

Zeker bij de vaststelling van aansprakelijkheid voor graafschades zijn de feiten en omstandigheden van groot belang. Een aannemer moet goed gedocumenteerd kunnen aantonen dat hij alle zorgvuldigheidseisen in acht heeft genomen, en elke feitelijke nuance benutten. Gedachtes als “de kabels liggen toch onder de grond” of “mijn werkzaamheden zijn geen grondroeren” kunnen te makkelijk zijn c.q. een misplaatst gevoel van zekerheid geven. Vanuit het perspectief van de eigenaar van de leiding of van de leidingbeheerder is het weer van belang om goed de aansprakelijkheidsgrondslag in de gaten te houden, en daaraan de juiste feiten en omstandigheden ten grondslag te leggen.