Wijziging RAW inschrijfstaat toegestaan?

De rechtspraak ten aanzien van “fouten” die gemaakt zijn bij inschrijvingen op een RAW bestek is tot op heden erg strikt. Het eigenhandig schrappen van besteksposten, het onjuist overnemen van stelposten, het schuiven met kosten over verschillende besteksposten, het wijzigen van besteksposten en het niet volledig opnemen van alle kosten die benodigd zijn voor het realiseren van de resultaatsbeschrijving levert steevast een ongeldige inschrijving op.

Joost Haest advocaat bij Severijn Hulshof

In een recente uitspraak van de Voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam van 15 februari 2016 (ECLI:NL:RBROT:2016:1201) wordt een opvallende uitzondering gemaakt op die strikte leer. Een inschrijver heeft bij Nota van Inlichtingen vervallen verklaarde bestekposten abusievelijk laten staan in de inschrijfstaat en afgeprijsd. De rechtbank Rotterdam oordeelt dat dit geen ongeldige inschrijving oplevert. Deze uitspraak is eens te meer opvallend omdat hij lijnrecht staat tegenover een eerdere (niet gepubliceerde) uitspraak van de Voorzieningenrechter Den Haag van 1 juli 2014, waarin in een vergelijkbare situatie geheel anders geoordeeld werd.

Door het abusievelijk laten staan en afprijzen van een bij Nota van Inlichtingen vervallen bestekpost is in beginsel de inschrijving inhoudelijk gewijzigd en op grond van artikel 01.01.02 lid 02 RAW en artikel 2.22.1 ARW ongeldig. Op grond van artikel 01.01.02 lid 02 RAW moet de aanneemsom worden ontleed conform de inschrijfstaat. De inschrijver voldoet hieraan in dit geval niet door het opnemen van een vervallen bestekpost. De Voorzieningenrechter oordeelde op basis van Europese jurisprudentie echter dat zich een uitzonderlijke situatie voordeed en dat sprake was van een kennelijke materiële fout die zich leende voor herstel. Daarbij werd van belang geacht dat de bestekpost in de praktijk niet zou worden opgedragen en dus ook niet afgerekend, zodat bij (alsnog) verwijderen van de bestekpost uit de inschrijfstaat in werkelijkheid de inschrijving niet wijzigde.

Zoals gezegd oordeelde de Voorzieningenrechter te Den Haag in een vonnis van 1 juli 2014 (niet gepubliceerd) volledig anders. Daar was het de inschrijver juist niet toegestaan een identiek gebrek te herstellen vanwege strijd met het gelijkheidsbeginsel. Daarnaast werd geoordeeld dat bij het weglaten van (in dat geval) vier bestekposten de overige posten uit de inschrijfstaat mogelijk een andere eenheidsprijs zouden kennen omdat aannemers “terugrekenen” vanuit de totale inschrijfsom.

De vraag rijst of de Voorzieningenrechter in Rotterdam tot hetzelfde oordeel was gekomen als de eerdere Haagse uitspraak gepubliceerd was geweest.