Reële bieding? Aanbesteder, toon het maar aan.
Niet zelden bestaan bij afgewezen inschrijvers twijfels over de realiteit van de bieding van de winnende inschrijver. De aanbesteder geeft echter in het algemeen weinig of geen informatie vrij over de bieding van de winnende inschrijver. De gepasseerde inschrijver kan bezwaar maken tegen de gunning op basis van zijn vermoeden dat sprake is van een irreële bieding. Wanneer de aanbesteder echter vervolgens verklaart dat hij de bieding gecontroleerd heeft en van een irreële bieding geen sprake is, heeft het aanvechten van het gunningsbesluit in beginsel weinig kans van slagen. Dit kan echter anders liggen wanneer je als inschrijver wel enige informatie hebt over de bieding, waardoor je aannemelijk kunt maken dat het niet klopt, althans dat getwijfeld kan worden over de realiteit van de bieding. Alsdan is het namelijk -zo heeft de Rechtbank Gelderland onlangs geoordeeld (10 apri 2018, ECLI:NL:RBGEL:2018:2449) - aan de aanbesteder om aan te tonen dat wel sprake is van een reële bieding.
Lieke Knoups en Ruben Chee - advocaten bij Severijn HulshofHet betrof een aanbesteding van een aantal gemeenten voor de levering van trapliften. Eén van de gunningscriteria betrof de levertijd van de traplift (dat wil zeggen: inmeten, opstellen offerte, plaatsen en produceren). Uit de door de gemeenten verstrekte scores kon inschrijver nr. 2 afleiden dat de winnende inschrijver had ingeschreven met een levertijd van (maximaal) vijf dagen. Dit was volgens inschrijver nr. 2 onrealistisch. De betreffende inschrijver stelt zich derhalve in kort geding op het standpunt dat de inschrijving van de winnende inschrijver ongeldig dient te worden verklaard. In dit verband verwijst hij naar artikel 2.113a Aw, een artikel dat in de (in 2016) herziene Aanbestedingswet 2012 is opgenomen. Dit artikel bepaalt niet alleen dat de aanbestedende dienst is gehouden gunningscriteria te stellen die de mogelijkheid van daadwerkelijke mededinging waarborgen en vergezeld gaan van specificaties op grond waarvan aanbesteder kan toetsen of de inschrijving reëel is. Tevens bepaalt dit artikel dat in geval van twijfel de aanbesteder effectief de juistheid van de door de inschrijver verstrekte informatie en bewijsmiddelen controleert. Uitgangspunt is derhalve dat als een inschrijver stelt op een bepaalde manier aan een eis te kunnen voldoen, hij dit ook aannemelijk moet kunnen maken. Wanneer er gerede twijfel bestaat over de realiteit van een inschrijving, moet de aanbestedende dienst onderzoek verrichten.[1]
De rechter oordeelt dat de inschrijver in dit geval aannemelijk heeft gemaakt dat er twijfel bestaat over de realiteit van de bieding van de winnende inschrijver met betrekking tot de levertijd van 5 dagen. Van de gemeenten mag in zo’n geval – zo oordeelt de rechtbank – verwacht worden dat zij effectief onderzoek doen om te verifiëren of sprake is van een reële bieding. Het is volgens de rechter niet aan inschrijver nr. 2 om aan te tonen c.q. te bewijzen dat sprake is van een irreële bieding. In dit geval hebben de gemeenten -na de klacht van inschrijver nr. 2- kennelijk genoegen genomen met een (tot drie keer toe herhaalde) zeer summier onderbouwde verklaring van de winnende inschrijver dat zij wel een reële bieding zou hebben gedaan. Echter, daarmee hadden de gemeenten volgens de rechter –gelet op het gemotiveerde bezwaar van inschrijver nr. 2- geen genoegen mogen nemen. Op grond van artikel 2.113a Aw 2012 hadden zij effectief onderzoek moeten verrichten. De gemeenten hebben hier voldoende tijd voor gehad. Nu de gemeenten niet hebben aangetoond dat de maximale levertijd van vijf dagen waarmee de winnende inschrijver heeft ingeschreven reëel is, moet het er volgens de rechter voor worden gehouden dat deze levertijd niet reëel was en aldus sprake was van een ongeldige bieding.
Uit deze uitspraak vloeit voort dat de aanbesteder niet alleen gehouden is om bij twijfel ten aanzien van de realiteit van een bieding effectief onderzoek te verrichten en te verifiëren of de bieding juist is. Tevens is de aanbesteder gehouden om aan te tonen dat sprake is van reële bieding. Voor de rechtsbescherming van de inschrijver is dit naar onze mening een gunstige ontwikkeling.
Wat ons betreft is deze uitspraak daarnaast een wake-up call voor winnende inschrijvers om in een geschil als het onderhavige tussen te komen om gemotiveerd te betwisten dat er sprake is van een irreële inschrijving. In deze zaak heeft deze partij dat nagelaten, waardoor enkel haar summiere verklaring aan de aanbestedende dienst is meegewogen in het oordeel van de rechter. Indien zij als tussenkomende partij meer tekst en uitleg had gegeven en de argumenten van de inschrijver nr. 2 had kunnen weerleggen, was de beslissing van de rechter wellicht anders uitgepakt.
[1] Voor opdrachten waarop artikel 2:113a Aw niet van toepassing is (opdrachten onder de Europese drempelwaarden) kan een onderzoek naar de realiteit van de inschrijving worden geëist op grond van de aanbestedingsrechtelijke beginselen van gelijkheid en transparantie. Voor een recent voorbeeld, zie: Vzr, rb, Den Haag 28 augustus 2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:9823, r.o. 5.2.