Energietransitie: de knop moet om

Dat Nederland in het kader van de energietransitie voor een enorme uitdaging staat is iedereen in de bouwketen inmiddels wel duidelijk. Op welke manier deze uitdaging vorm zal krijgen, is nog niet helemaal duidelijk. Helder is wel dat onze ondergrondse infrastructuur daarin een grote rol, zo niet een hoofdrol zal gaan spelen.

Erik Gierman advocaat bij Severijn Hulshof

Aannemers zullen de ondergrondse infrastructuur in opdracht van netbeheerders moeten uitbreiden, aanpassen en vernieuwen. Het belang van het voorkomen van graafschades is eenieder van de betrokken partijen inmiddels wel duidelijk. De WIBON, de betere ontsluiting van liggingsgegevens via het Kadaster en sanctionering via bestuurlijke boetes van het Agentschap Telecom benadrukken dat het voorkomen van graafschades een gezamenlijke taak van opdrachtgevers, grondroerders en netbeheerders is.

In een recent vonnis van de rechtbank Den Haag van 21 augustus 2019[1] is echter een minder fraai voorbeeld terug te vinden waarin de eigen verantwoordelijkheid van een netbeheerder en samenwerking tussen grondroerder en netbeheerder ver te zoeken is.

Wat was er aan de hand? Een aannemer diende een oeverbeschoeiing te plaatsen langs een sloot. De aannemer had een Klic-melding gedaan en kreeg van de netbeheerder informatie over de aanwezigheid van een 50 kV kabel. De netbeheerder had ook te kennen gegeven dat bij onduidelijkheden of nadere informatie met haar binnendienst gebeld kon worden.

De aannemer kon de 50 kV kabel niet lokaliseren en heeft meermaals telefonisch contact opgenomen met de binnendienst van de netbeheerder. Daarbij is tweemaal toegezegd dat een medewerker naar de graaflocatie zou komen om de kabel aan te wijzen. Op de afgesproken momenten is evenwel niemand gekomen. De aannemer heeft de nieuwe oeverbeschoeiing vervolgens wel aangebracht.

Bij het aanbrengen van de beschoeiing is de (oliedruk)kabel geraakt, echter niet “door-en-door” de kabel functioneerde nog wel maar lekte olie. Ongeveer een maand na oplevering van het werk heeft de netbeheerder opgemerkt dat er schade was ontstaan aan haar kabel.

Een uitvoerige discussie over de omvang van de geclaimde schade volgt. Met name van de zijde van de aannemer wordt verzocht om meer onderbouwing en toelichting op de schadeposten door de netbeheerder. Die informatie en meer duidelijkheid werd niet door de netbeheerder verschaft. Vervolgens bleef het bijna 4 jaar stil, daarna volgde een sommatie aan de aannemer om ruim 248.000 euro schadevergoeding te voldoen, gevolgd door een dagvaarding.

De rechter geeft de aannemer gedeeltelijk gelijk  ten aanzien van de hoogte van de opgevoerde schade: diverse schadeposten zijn volgens de rechter door de netbeheerder inderdaad onvoldoende inzichtelijk gemaakt. Uiteindelijk stelt de rechter vast dat de schade niet 248.000 euro maar 225.000 euro bedraagt.

De rechter oordeelt ook – op basis van het verweer van de aannemer – dat de netbeheerder eigen schuld heeft ter zake het ontstaan van de schade. De rechter vindt dat de schade mede is ontstaan door het tot tweemaal toe niet verschijnen van de medewerker van de netbeheerder op de graaflocatie. De eigen schuld van de netbeheerder wordt door de rechter vastgesteld op 10 procent van de schade. De aannemer krijgt dus uiteindelijk een schade van 202.500 euro voor zijn kiezen, met rente.

Over de rentevordering en de discussie daarover laat de rechter nog wel weten dat hoewel aan de aannemer moet worden toegegeven dat “de houding van Liander uiterst onbuigzaam is geweest” er op juridische gronden geen redenen zijn om de netbeheerder haar rentevordering over de schade (ruim 6 jaar rente: ca. 30.000 euro) te ontzeggen.

Deze uitspraak geeft wat mij betreft duidelijk weer dat bij alle partijen – ook bij de netbeheerders – de knop om moet om de energietransitie tot een succes te maken. Het is immers in belang van eenieder om ervoor te zorgen dat kabel- en leidingschades voorkomen worden. En als er onverhoopt toch schades ontstaan is het daarbij ook van belang om vroegtijdig in alle openheid het debat over de omvang en hoogte van de schade en wederzijdse verplichtingen te kunnen voeren. Alleen dan leren partijen over en weer werkelijk van hun fouten en geven zij elkaar wederzijds vertrouwen dat de uitbreiding, vernieuwing en vervanging van de ondergrondse infrastructuur een gezamenlijke opgave is.

[1] ECLI:NL:RBDHA:2019:8652