- Severijn Hulshof - https://www.severijnhulshof.nl -

Doordacht plan van aanpak

Op papier klinkt dat heel aardig. De praktijk is echter –zoals vaker- weerbarstiger. Aanbesteders mogen zelf bepalen welke subcriteria zij onder het verzamelbegrip ‘EMVI’ hangen, zolang deze maar op de opdracht (en niet op de inschrijver) betrekking hebben, economisch relevant zijn en voldoen aan de eisen van proportionaliteit en transparantie. Dit leidt soms tot zeer uitgebreide subgunningcriteria met scorematrices die alleen voor geschoolde mathematici toegankelijk zijn. Een ander exponent is het als gunningcriterium opnemen van een plan van aanpak. De gedachte hierachter is even sympathiek als economisch; een goed en doordacht en voorbereid werk belast de aanbesteder en derden doorgaans minder en leidt tot een soepele uitvoering. Deze gedachte veronderstelt echter wel dat verschillende plannen van aanpak van verschillende inschrijvers onderling goed vergeleken en beoordeeld kunnen worden aan de hand van heldere criteria en verder dat een plan van aanpak ook daadwerkelijke meerwaarde vertegenwoordigt naast bijvoorbeeld contractueel vastgelegde uitgangspunten.

In een recente uitspraak oordeelde de Rechtbank Den Haag (LJN:BV8342) zeer inhoudelijk over de beoordeling –door de aanbesteder- van plannen van aanpak. Concreet had de aanbesteder bijvoorbeeld meerwaarde gezien in een plan van aanpak waarin door een inschrijver was aangegeven dat deze meteen nadat dat mogelijk zou worden, zou starten met onderdelen van de opdracht. Daarover oordeelde de rechter dat dit gewoon een contractuele verplichting van de inschrijver was, waardoor niet viel in te zien waarom daarin meerwaarde school. Ook voor andere onderdelen oordeelde de rechter soortgelijk.

Deze uitspraak is in die zin bijzonder dat rechters zich vaak niet aan de inhoudelijke beoordeling van de waardering van plannen van aanpak wagen. Zij passen een aan het bestuursrecht ontleende ‘marginale toetsing’ toe om vooral niet op de stoel van de aanbesteder te gaan zitten. Daarmee wordt echter aan aanbesteders wel zeer (of te-)veel vertrouwen geschonken ten aanzien van de objectiviteit van hun beoordelingen.

Op papier klinkt dat heel aardig. De praktijk is echter –zoals vaker- weerbarstiger. Aanbesteders mogen zelf bepalen welke subcriteria zij onder het verzamelbegrip ‘EMVI’ hangen, zolang deze maar op de opdracht (en niet op de inschrijver) betrekking hebben, economisch relevant zijn en voldoen aan de eisen van proportionaliteit en transparantie. Dit leidt soms tot zeer uitgebreide subgunningcriteria met scorematrices die alleen voor geschoolde mathematici toegankelijk zijn. Een ander exponent is het als gunningcriterium opnemen van een plan van aanpak. De gedachte hierachter is even sympathiek als economisch; een goed en doordacht en voorbereid werk belast de aanbesteder en derden doorgaans minder en leidt tot een soepele uitvoering. Deze gedachte veronderstelt echter wel dat verschillende plannen van aanpak van verschillende inschrijvers onderling goed vergeleken en beoordeeld kunnen worden aan de hand van heldere criteria en verder dat een plan van aanpak ook daadwerkelijke meerwaarde vertegenwoordigt naast bijvoorbeeld contractueel vastgelegde uitgangspunten.

In een recente uitspraak oordeelde de Rechtbank Den Haag (LJN:BV8342) zeer inhoudelijk over de beoordeling –door de aanbesteder- van plannen van aanpak. Concreet had de aanbesteder bijvoorbeeld meerwaarde gezien in een plan van aanpak waarin door een inschrijver was aangegeven dat deze meteen nadat dat mogelijk zou worden, zou starten met onderdelen van de opdracht. Daarover oordeelde de rechter dat dit gewoon een contractuele verplichting van de inschrijver was, waardoor niet viel in te zien waarom daarin meerwaarde school. Ook voor andere onderdelen oordeelde de rechter soortgelijk.

Deze uitspraak is in die zin bijzonder dat rechters zich vaak niet aan de inhoudelijke beoordeling van de waardering van plannen van aanpak wagen. Zij passen een aan het bestuursrecht ontleende ‘marginale toetsing’ toe om vooral niet op de stoel van de aanbesteder te gaan zitten. Daarmee wordt echter aan aanbesteders wel zeer (of te-)veel vertrouwen geschonken ten aanzien van de objectiviteit van hun beoordelingen.