Arbitrage of toch niet?

Op 18 december 2015 heeft het Gerechtshof Amsterdam (ECLI:NL:GHAMS:2015:5258) de knoop doorgehakt in een geschil over de vraag welke instantie bevoegd was kennis te nemen van de vorderingen van de aannemer: de kantonrechter of de Raad van Arbitrage.

Erik Gierman advocaat bij Severijn Hulshof

Het draaide in het geschil nu eens niet om de vraag of de aannemer zich terecht tot de Raad had gewend. Nee, het was juist de opdrachtgever die stelde dat de aannemer niet naar de kantonrechter, maar naar de Raad had moeten gaan.

De reden daarvoor was kennelijk dat de opdrachtgever zich op par. 49 lid 3 van de UAV wilde beroepen. In die paragraaf is (kort gezegd) bepaald dat een aannemer niet ontvankelijk is in wat hij meer of anders vordert dan in de eindafrekening is opgenomen wanneer hij later dan drie maanden na schriftelijke verstrekking van de eindafrekening door de opdrachtgever zijn vordering aanhangig maakt.

De opdrachtgever had een technische omschrijving laten maken door zijn architect en daarin was een verwijzing naar de UAV 2012 opgenomen. Volgens de opdrachtgever had de aannemer zich verbonden aan de toepasselijkheid van de UAV 2012 omdat hij bij schriftelijke opdracht had geaccepteerd dat het werk uitgevoerd moest worden conform deze technische omschrijving. De kantonrechter oordeelde anders en achtte zich bevoegd kennis te nemen van het geschil. Het Gerechtshof bekrachtigde dat oordeel.

Het Gerechtshof stelde namelijk vast dat een verwijzing naar de UAV 2012 in de technische omschrijving van een werk onvoldoende is om de UAV ook van toepassing te krijgen op de aannemingsovereenkomst. Een technische omschrijving ziet namelijk enkel op de wijze waarop het werk feitelijk moet worden uitgevoerd en biedt daarom onvoldoende grondslag om ook instemming van de aannemer met toepasselijkheid van de UAV op de overeenkomst in juridische zin af te leiden.